Bestuurdersaansprakelijkheid

Bestuurders van een rechtspersoon kennen vaak een beperkte vorm van aansprakelijkheid. Zij hoeven vaak voor de schade op te draaien. De wet kent echter wel vormen van bestuurdersaansprakelijkheid.

Interne aansprakelijkheid

Iedere bestuurder is tegenover de rechtspersoon verplicht zijn taak behoorlijk te vervullen. Er moet sprake zijn van een behoorlijke taakvervulling. Elke bestuurder is verantwoordelijk voor de algemene gang van zaken van de vennootschap. Daarnaast heeft elke bestuurder nog een eigen taak. Deze taak bestaat uit alle bestuurstaken die niet aan een of meer andere bestuurders zijn toebedeeld. Belangrijk is dat het hier gaat om een interne aansprakelijkheid. De bestuurder heeft een verplichting jegens de vennootschap. Dat betekent dat alleen de vennootschap de bestuurder aansprakelijk kan houden. De vennootschap heeft schade geleden voor de onbehoorlijke taakvervulling, waardoor zij op grond van deze interne aansprakelijkheid de bestuurder kunnen aanspreken. Ook de curator kan gebruik maken van deze vordering, maar een derde niet. De bestuurder is dus verplicht zijn taak behoorlijk te vervullen. Zodra hij dit niet doet, is hij voor het geheel aansprakelijk ter zake de onbehoorlijke taakvervulling. Hij is dus aansprakelijk voor de gehele taakvervulling die onbehoorlijk is vervult. Hiervoor is wel vereist dat er sprake is van een ernstig verwijt. Als de bestuurder geen ernstig verwijt kan worden gemaakt, dan is hij niet aansprakelijk. Het ernstige verwijt ziet op de onbehoorlijke taakvervulling. Er moet hem ernstig verweten kunnen worden dat hij zijn taak onbehoorlijk vervult heeft. Dus de manier waarop hij gehandeld heeft.

Ernstig verwijtbaar handelen

De maatstaf van 'ernstig verwijt' is in 1997 behandeld door de Hoge Raad. Die heeft bepaald dat aansprakelijkheid in geval van een ernstig verwijt moet worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden van het geval, waaronder:
  • De aard van de activiteiten van de rechtspersoon en de in het algemeen daaruit voortvloeiende risico's.
  • De informatie waarover de bestuurder beschikte of behoorde te beschikken.
  • Het inzicht en de zorgvuldigheid die verwacht mag worden verwacht van een bestuurder.
In 2003 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat zodra een bestuurder handelt in strijd met een statutaire bepaling die de rechtspersoon beoogt te beschermen, er in principe sprake is van aansprakelijkheid. De bestuurder heeft in dat geval ernstig verwijtbaar gehandeld. 'Ernstig verwijt' wordt gezien als een zware maatstaf. Soms probeert de vennootschap deze drempel nog wel is te omzeilen, door de bestuurder op een andere grondslag aan te spreken. Bijvoorbeeld op grond van onrechtmatige daad. De Hoge Raad heeft echter bepaald dat dat niet kan. Op het moment dat je een bestuurder als vennootschap aanspreekt op grond van onrechtmatige daad, geldt ook de maatstaf van 'ernstig verwijt'.

Lichtzinnige dividenduitkeringen

De wet kent ook de mogelijkheid dat het bestuur aansprakelijk is op het moment dat een lichtzinnige dividenduitkering heeft gedaan. Dit betekent dat de vennootschap na de dividenduitkering niet meer zijn opeisbare schulden kan betalen. Zodra er een besluit tot dividenduitkering wordt genomen, moet bestuur zijn goedkeuring verlenen. Zij moeten kijken of de vennootschap na de uitkering nog aan zijn opeisbare schulden kan voldoen. Als achteraf blijkt dat dit niet het geval is, kan het bestuur hiervoor aansprakelijk worden gehouden. Het bestuur is dan alleen aansprakelijk voor het tekort dat is ontstaan door de uitkering. Er bestaat een disculpatiemogelijkheid voor individuele bestuurders. Als iemand kan bewijzen dat de uitkering niet aan hem te wijten is en hij niet nalatig is geweest de gevolgen hiervan af te wenden, dan is hij niet aansprakelijk. De bestuurder moet dus bijvoorbeeld bewijzen dat hij niet heeft meegewerkt aan de uitkering. En dat hij maatregelen heeft genomen om de schade te beperken.

Faillissementsaansprakelijkheid

Zodra de vennootschap failliet gaat, kan het bestuur aansprakelijk zijn jegens de boedel. Het bestuur is aansprakelijk jegens de boedel zodra er sprake is van een kennelijke onbehoorlijke taakvervulling, waarbij aannemelijk is dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement. Dit is dus een aansprakelijkheid tegenover de boedel. Er is een tekort in de boedel ontstaan, waardoor niet alle schuldeisers betaald kunnen worden. Voor dat tekort kan het bestuur aansprakelijk worden gehouden. Het bestuur moet ten eerste dus zijn taak kennelijk onbehoorlijk hebben vervult. Daarnaast moet deze kennelijk onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak van het faillissement zijn. Zodra hier sprake van is, is het bestuur aansprakelijk. De maatstaf voor deze aansprakelijkheid heeft de Hoge Raad in 2001 nader omschreven. Er is sprake van kennelijk onbehoorlijke taakvervulling, als geen redelijk denkend bestuurder onder dezelfde omstandigheden zo zou hebben gehandeld.

Twee bewijsvermoedens

Voor deze vorm van aansprakelijkheid bestaan er twee bewijsvermoedens. Als het bestuur zijn administratie- of publicatieplicht heeft geschonden, dan staat de kennelijk onbehoorlijke taakvervulling daarmee vast. Het bestuur kan dit niet meer weerleggen. Als de administratie niet op orde is of de jaarrekening is niet gepubliceerd, dan is er sprake van kennelijk onbehoorlijk bestuur. Daarnaast bestaat er een vermoeden van causaliteit. Dus voor het causale verband tussen de onbehoorlijke taakvervulling en het faillissement. Als er sprake is van een kennelijk onbehoorlijke taakvervulling, dan wordt vermoed dat dit een belangrijke oorzaak van het faillissement is. Het bestuur kan dit vermoeden nog wel weerleggen. Namelijk door aannemelijk te maken dat er andere feiten en omstandigheden aanwezig waren waardoor het faillissement is ontstaan. De curator kan een vordering op grond hiervan instellen. Er zit hier wel een tijdslimiet aan verbonden. Alleen op basis van een kennelijke onbehoorlijke taakvervulling maximaal drie jaar voorafgaand aan het faillissement kan een bestuurder aansprakelijk worden gehouden. Als het langer dan drie jaar geleden is, gaat deze mogelijkheid niet op.

Onrechtmatige daad

Een bestuurder kan ook op grond van een onrechtmatige daad aansprakelijk worden gehouden. Namelijk door derden. Dit zijn meestal crediteuren. De maatstaf is hier een persoonlijk ernstig verwijt. Dit is een andere maatstaf dan die van de normale onrechtmatige daad. Er zijn verschillende categorieën. Een bestuurder heeft een onrechtmatige daad gepleegd jegens een derde indien er sprake is van:

  1. Een onrechtmatige voortzetting; of
  2. Een frustratie van verhaal.

Onrechtmatige voortzetting

Bij deze categorie kun je denken aan een zinkend schip scenario. Het bestuur weet al dat de vennootschap niet meer te redden valt. De schulden kunnen niet meer worden voldaan. Maar ondanks dat gaan zij nog steeds door met de onderneming. Het bestuur sluit bijvoorbeeld nog contracten met derden. Hierdoor ontstaan er meer schuldeisers. Het bestuur weet allang dat deze niet meer voldaan kunnen worden. In zo'n geval is er sprake van een persoonlijk ernstig verwijt. En daarmee van een onrechtmatige daad van de bestuurder.

Frustratie van verhaal

Hierbij gaat het om de situatie dat een bestuurder ervoor gezorgd heeft dat de vennootschap zijn verplichtingen niet nakomt. Er is geen mogelijkheid voor de schuldeisers om hun vordering te verhalen. De bestuurder weet dat door dit handelen andere schuldeisers niet voldaan kunnen voldaan worden. Of had dit moeten weten. Daarom kan hem een persoonlijk ernstig verwijt worden gemaakt.