• Boek 6 Artikel 52 (6:52 BW)

    Opschorting

    1. Een schuldenaar die een opeisbare vordering heeft op zijn schuldeiser, is bevoegd de nakoming van zijn verbintenis op te schorten tot voldoening van zijn vordering plaatsvindt, indien tussen vordering en verbintenis voldoende samenhang bestaat om deze opschorting te rechtvaardigen.
    2. Een zodanige samenhang kan onder meer worden aangenomen ingeval de verbintenissen over en weer voortvloeien uit dezelfde rechtsverhouding of uit zaken die partijen regelmatig met elkaar hebben gedaan.

    Toelichting

    Opschorting ziet op de bevoegdheid om een eigen verplichting uit te stellen op het moment dat een wederpartij zijn afspraken niet nakomt. Dit artikel ziet op een algemeen opschortingsrecht bij verbintenissen. Artikel 6:262 BW ziet meer specifiek op een opschortingsrecht bij overeenkomsten.

    Uit dit artikel volgt dat een drietal vereisten gelden voor de uitoefening van het opschortingsrecht door een schuldenaar:

    1. de schuldenaar moet een opeisbare vordering hebben;
    2. de wederpartij komt zijn verbintenis niet, of ondeugdelijk, na; en
    3. tussen de verbintenissen bestaat voldoende samenhang om opschorting te rechtvaardigen.

    Lid 2 geeft een voorbeeld van voldoende samenhang: als de verbintenissen voortvloeien uit dezelfde rechtsverhouding of uit zaken die partijen regelmatig met elkaar hebben gedaan.

    Jurisprudentie

    Hoge Raad, 17 september 2010, ECLI:NL:PHR:2010:BM6088.
    Een partij is in beginsel niet verplicht haar wederpartij te informeren dat zij zich op een opschortingsrecht beroept. Wel kan uit de redelijkheid en billijkheid voortvloeien dat mededelen verplicht is.

    Gerechtshof ‘s-Gravenhage, 29 mei 2012, ECLI:NL:GHSGR:2012:BW7228.
    Voorbeeld waarin geen sprake was van een opschortingsrecht als bedoeld in artikel 6:52 BW.