• Boek 5 Artikel 97 (5:97 BW)

    Onvoorziene omstandigheden

    1. Indien vijf en twintig jaren na de vestiging van de erfpacht zijn verlopen, kan de rechter op vordering van de eigenaar of de erfpachter de erfpacht wijzigen of opheffen op grond van onvoorziene omstandigheden, welke van dien aard zijn dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de akte van vestiging niet van de eigenaar of de erfpachter kan worden gevergd.
    2. De rechter kan de vordering onder door hem vast te stellen voorwaarden toewijzen.
    3. Rust op de erfpacht of op de zaak een beperkt recht, dan is de vordering slechts toewijsbaar, indien de beperkt gerechtigde in het geding is geroepen en ook te zijnen aanzien aan de maatstaf van lid 1 is voldaan.

    Toelichting

    Dit artikel biedt een speciale ontbindingsgrondslag. Dat betekent dat de regeling van het gewone verbintenissenrecht – artikel 6:265 BW – niet opgaat in deze situatie. Daarnaast kunnen partijen niet van deze bepaling afwijken. Er is hier sprake van dwingend recht.

    De overeenkomst kan pas worden gewijzigd of opgeheven na een verloop van 25 jaren. Met deze lange termijn wordt het belang van stabiele goederenrechtelijke situatie gewaarborgd.

    Het gaat hier om onvoorziene omstandigheden. Er doen zich dusdanige omstandigheden voor, waardoor er van een partij niet kan worden verlangd dat hij op deze voet verder gaat. Dit dient te worden beoordeeld naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid. De rechter dient hierbij terughoudend te zijn. Men mag niet te snel aannemen dat hier sprake van is.

     

    Jurisprudentie

    Geen jurisprudentie beschikbaar.