• Boek 5 Artikel 17 (5:17 BW)

    Vruchtgebruik

    Degene die krachtens zijn genotsrecht op een zaak gerechtigd is tot de vruchten daarvan, verkrijgt de eigendom der vruchten door haar afscheiding.

    Toelichting

    De eigenaar van een zaak is in beginsel gerechtigd tot de vruchten daarvan. Het kan ook zo zijn dat een ander dan de eigenaar gerechtigd is tot de vruchten van een zaak. Artikel 5:17 BW regelt twee belangrijke aspecten.

    Ten eerste komt het eigendomsrecht van de vruchten toe aan degene die tot vruchttrekking gerechtigd is, door een zakelijk recht of een overeenkomst. Het doet er dus niet toe door wie de vruchten feitelijk zijn afgescheiden.

    Ten tweede bepaalt dit artikel wanneer een zelfstandig eigendomsrecht op de vruchten van de zaak ontstaat, namelijk op het moment dat het wordt afgescheiden. Toe-eigening of inbezitneming is dus geen vereiste.

    De Hoge Raad heeft bepaald dat het niet uitmaakt of de vruchten zich afscheiden van een roerende zaak of een onroerende zaak. Voor plantaardige vruchten is een uitzondering gemaakt. Deze vruchten behoren voor afscheiding tot het eigendom van de eigenaar van de onroerende zaak. Als deze vruchten op de onroerende zaak, zoals een stuk grond, vallen, dan zijn deze met de grond verbonden. Hierdoor behoren ze dus nog steeds tot de eigenaar van de onroerende zaak. Dit geldt niet indien er sprake is van een recht van opstal.

    Jurisprudentie

    Rechtbank Zwolle-Lelystad 7 maart 2012, ECLI:NL:RBZLY:2012:BW7212
    Zijn uit zaden van een ander en in opdracht van een ander gekweekte paprikaplanten door zaaksvorming eigendom geworden van de kweker?